Het Debian installatiesysteem bestaat uit een aantal componenten die elk ontwikkeld zijn om een specifieke taak uit te voeren tijdens de installatie. Elke component voert zijn taak uit, waarbij aan de gebruiker vragen gesteld kunnen worden als dat voor die taak nodig is. Aan de vragen zelf is een prioriteit toegekend, en bij het opstarten van het installatiesysteem wordt ingesteld welke prioriteit vragen moeten hebben om gesteld te worden.
Als een standaardinstallatie wordt uitgevoerd, zullen alleen essentiële vragen (met een hoge prioriteit - high priority) worden gesteld. Het resultaat is een in hoge mate geautomatiseerd installatieproces met weinig interactie met de gebruiker. Componenten worden vanzelf in de juiste volgorde uitgevoerd; welke componenten worden uitgevoerd, wordt hoofdzakelijk bepaald door de gekozen installatiemethode en door uw apparatuur. Het installatiesysteem zal standaardantwoorden gebruiken voor vragen die niet worden gesteld.
Als er een probleem optreedt, wordt een scherm met een foutmelding getoond en zal mogelijk het menu van het installatiesysteem worden getoond zodat de gebruiker een alternatieve actie kan selecteren. Als er geen problemen zijn, zal de gebruiker het menu van het installatiesysteem nooit zien, maar eenvoudig de vragen voor iedere opeenvolgende component kunnen beantwoorden. Meldingen van ernstige fouten hebben een prioriteit “critical” (kritiek), zodat de gebruiker altijd geïnformeerd zal worden.
Sommige van de standaardwaarden die het installatiesysteem gebruikt, kunnen beïnvloed worden door het meegeven van opstartparameters bij het starten van debian-installer
. Als u bijvoorbeeld statische netwerkconfiguratie wilt forceren (standaard worden automatische IPv6-configuratie en DHCP gebruikt indien dit beschikbaar is), kunt u de opstartparameter netcfg/disable_autoconfig=true
toevoegen. Zie Paragraaf 5.3.2, “Parameters voor het installatiesysteem van Debian” voor een overzicht van beschikbare opties.
Het is mogelijk dat gevorderde gebruikers zich meer thuis voelen met een menugestuurde interface, waarbij elke stap door de gebruiker zelf wordt bepaald in plaats van het installatiesysteem dat automatisch elke stap in volgorde uitvoert. Om het installatiesysteem op een handmatige, menugestuurde manier uit te voeren, moet de opstartparameter priority=medium
worden toegevoegd.
Als het voor uw apparatuur noodzakelijk is om parameters mee te geven bij de installatie van kernelmodules, dan zult u het installatiesysteem moeten starten in de “expert” modus. Dit is mogelijk door ofwel het commando expert te gebruiken om het installatiesysteem op te starten, ofwel door priority=low
als opstartparameter toe te voegen. De expertmodus geeft u volledige controle over debian-installer
.
In de tekstgeoriënteerde omgeving wordt het gebruik van een muis niet ondersteund. De volgende toetsen kunnen worden gebruikt om te navigeren in de diverse dialoogvensters. Om tussen de getoonde knoppen of selecties “vooruit” te gaan, gebruikt u de toetsen Tab of pijl rechts. Om “achteruit” te gaan, gebruikt u de toetsen Shift+Tab of pijllinks. Met de pijlen omhoog en omlaag selecteert u de verschillende regels in een schuifbare lijst en verschuift u ook de lijst zelf. Daarnaast kunt u, bij lange lijsten, een letter intoetsen waardoor meteen het deel van de lijst zal worden getoond waarvan de regels met die letter beginnen. Ook kunt u met Pg-Up en Pg-Down de lijst per pagina verschuiven. Met de spatiebalk selecteert u een element zoals een keuzevak. Gebruik Enter om keuzes te activeren.
Bij sommige dialoogvensters krijgt u bijkomende informatie om u te helpen. Indien er hulp beschikbaar is, wordt dit aangegeven in de onderste regel van het scherm door te vermelden dat u hulp kunt krijgen door op de toets F1 te drukken.
Foutmeldingen en logboekberichten worden omgeleid naar de vierde console. U kunt toegang krijgen tot deze console door op linker Alt+F4 te drukken (houd de linker Alt-toets vast terwijl u de F4-functietoets indrukt); u keert terug naar het hoofdinstallatiescherm met linker Alt+F1.
Deze meldingen kunnen ook worden teruggevonden in /var/log/syslog
. Na de installatie wordt dit logbestand gekopieerd naar /var/log/installer/syslog
op uw nieuwe systeem. Andere installatiemeldingen kunnen tijdens de installatie worden gevonden in /var/log/
en, nadat de computer opnieuw is opgestart met het nieuwe systeem, in /var/log/installer/
.